Het is zonnig en een graad of 21, en omdat ik vind dat ik toch minstens één keer in Australië naar het strand moet en in de zee, ga ik vandaag fietsen huren bij mijn hotel, die dat als service biedt en langs de rivier naar de kust fietsen.
Het huren van de fiets is voor mij net zo leuk als voor het hotelpersoneel, want de fietsen worden niet zo vaak verhuurd. Het is voor hen ook een van de eerste keren dat ze dit doen en ze gaan vrolijk mee in het proces van fietsen verhuren en formulieren invullen. De fiets is een schattige damesfiets, en ik kies uiteraard degene met de rieten mand, waar ik mijn waterflesje en lunch kan doen.
De fietstocht langs de rivier is bijna als langs de Kromme Rijn, en leuk bochtig op en neergaand pad langs de meanderende stroom, die soms wat breder is en soms wat smaller, met eendjes en aalscholvers, en pelikanen en ara's.
Ik ruik het naderen van het strand. De geur van de zee is zeer distenctief, maar moeilijk in woorden te omschrijven. Het is de geur van de zee. Het is een geur die direct een neuronenbaan in je hersenen actief maakt, een oeroude energiebaan, generaties geleden vastgelegd en overgeerfd tot nu, nu het geen nut meer heeft de zee te ruiken.
Strandweer is voor Australiërs en toeristen blijkbaar iets heel anders dan voor mij. Het strand is, op een familie in een tent na, verlaten. Hier en daar wandelt iemand met de hond. Ik heb mijn geborgde handdoek en een zwembroek mee, want ik wil toch één keer in de zee, maar ik weet niet hoe dat moet, zo zonder voorbeeld. Ik stap maar weer op de fiets en fiets verder, iets wat ik wel begrijp.Onderweg zie ik wederom een pelikaan die bedelt om voer. Ik gooi een stukje brood, dat hij in zijn snavel opvangt. Een mevrouw vertelt dat de pelikanen uit Adelaide zoo komen, waar ik morgen naartoe ga. Hun verblijf staat open, zodat ze kunnen vliegen. 's Avonds, etenstijd!, komen ze terug om gevoerd te worden.
Een half uurtje voor sluitingstijd kom ik in het Adelaide art museum. Ik word in eerste instantie overweldigd door de voorste zalen, bomvol met olieverfschilderijen. Ik ben een aquareltype, olieverfschilderijen vind ik, zelf eentje maar, overdonderend. De verf is zo dik, de kleuren zo donker, de verf druipt er bijna van af.
Bij een olieverfschilderij blijf ik staan, omdat ik het interessant vind. Hij is geschilderd door absoluut een Brit, ik geloof dat hij O'Connell heette, en het is een landschapschilderij van de rivier de Murray, die hier een eindje verderop (eindjes verderop zijn in Australië al snel honderd kilometer) stroomt en waar je boottochten op een radarboot kunt maken. Het is eind 1800 geschilderd. Je ziet de monding van de rivier met bomen. Maar ook met Aboriginal mensen naast de rivier, een man en een vrouw, de avond doorbrengend bij een vuur. Dit doorbreekt het denken van zowel blank als aboriginal. Volgens de Australische geschiedenis zouden de eerste settlers het land hebben gezien als leeg, zonder mensen, er liggend om te worden ontgonnen. Van aboriginal art leer je de machteloosheid en woede over het decimeren van de aboriginalcultuur en hun connectie met het land en hun families. Maar het schilderij laat zien dat ook de eerste blanke settlers de Aboriginals zagen, niet alleen cultureel vooringenomen, maar ook gewoon een man en een vrouw bij een vuur, zoals die er geweest zullen zijn. Het is natuurlijk ook het soort romantiek dat in die tijd erg hip was.
Ik zie ook impressionistische schilderijen van Autralische landschappen van Aussie schilders. Dat is een vreemde ervaring, omdat impressionistische schilderkunst voor mij altijd Europese landschappen betreft. De landschappen hier zijn anders, het licht is anders, de lucht is anders. Het is overduidelijk Australië, maar dan op een impressionistisch schilderij.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten